Schaatsen was zeg maar écht ons ding
Lichtjes door de knieën gebogen, in m’n pyjama, met potloden in m’n hand (dat stond stoer) en een onderbroek op m’n hoofd (voor de aerodynamica, logisch). Zo begon mijn schaatscarrière toen ik een jaar of drie was.
Ik legde hele afstanden af.
In de gang.
Op jouw sloffen.
Zoef, zoef. Zoef, zoef. Heen en weer. Over de vloerbedekking.
Helemaal leuk werd het toen we voor ‘t echie buiten konden schaatsen.
Ik verruilde de onderbroek op m’n hoofd voor een bontgekleurde gebreide muts met pompoen en jij knoopte m’n houtjes op de speciale papa-manier (dat kunnen echt alleen maar vaders): kneiterstrak onder m’n leren schoenen. De oranje-bruin gekleurde stoffen bandjes zorgden ervoor dat mijn schoenen geen kant meer op konden. Ik had ijzers onder m’n voeten en m’n schoenen bestónden niet meer.
Voor m’n gevoel bracht ik uren en uren door op de vijver in onze wijk. Provisorisch veegden enthousiaste buurtbewoners een baantje en hield de kou heel lang aan, dan verschenen er zelfs lichtjes zodat we óók in het donker konden schaatsen. Ultieme traktatie. Niks op tijd naar bed; nóg een rondje schaatsen!
Heel soms mocht ik een rondje óp jouw voeten staan.
Ik hield je benen stevig vast en samen zwierden we over de gladde vloer. Pippi en Superman. Zo voelde dat ongeveer. ‘Kijk ons eens gaan!’ zou ik het liefst geroepen hebben. Ware het niet dat ik daar veel te verlegen voor was. En daar gingen we, inderdaad: samen zakten we op diezelfde vijver door het ijs. Maar dat weerhield ons er niet van ons territorium te verbreden.
Was ‘t ijzig koud en wapperde de groene vlag aan het begin van de wijk (niks twitter en facebook, in die tijd moesten we het nog doen met échte signalen) dan betekende het dat de bosbaan open was. En dus gingen we. En schaatsten we ineens éin-de-loos lange rondjes van 500 meter. Onbegrijpelijk dat Hilbert van der Duim (Doorrije, Hilbert!) die in 39 seconden kon schaatsen. Ik deed er minstens twee keer zo lang over. Of drie keer. Maar de chocolademelk smaakte nooit zoeter dan toen.
Ieder NK, EK of WK volgden we fanatiek. Het hele weekend vastgeplakt op de bank. Voor de buis. En niets of niemand kreeg ons daar vandaan.
We maakten statistieken, sloegen aan het rekenen en schreven blocnotes vol met ingewikkelde schema’s en rondetijden.
We aten tomatensoep en saucijzenbroodjes en toen de half- en geheel overdekte hallen eenmaal hun intrede deden wilden wij dat ijs ook wel eens proeven. Herbert Dijkstra noemde dat geloof ik ‘contact maken met het ijs’. Of ‘praten met de vloer’. Geloof me: we hebben wat afgebabbeld. Net als de Weerribben bij extreme vorst, werd ook het rondje Thialf in de kerstvakantie vaste prik. Volmaakt ijs. Wat bijzonder! En dan te weten dat de groten der aarde hier hun sporen hadden nagelaten: Hilbert en Yp en Hein en Tommie Gustafson en Johan Olav Koss (die bovenbenen, die billen!), de beer uit Lemmer, de Spijker en Erben…
De laatste jaren wilden allebei onze benen ons niet helemaal van harte dragen, maar toen er eenmaal ijs lag (en dat was een heel wat zeldzamer happening dan in de jaren ’80) begon het toch weer te kriebelen.
Jij bond Friese doorlopers onder en ik belde je vanaf de Friese wateren.
Apetrots. Allebei. We did it!
In m’n eentje voelde het ijs deze kerstvakantie behoorlijk glibberig.
Letterlijk en figuurlijk. Wat zou ik graag op je voeten zijn gaan staan. En in gedachten deed ik dat ook.
Kijk ons eens gaan! Een rondje 35…!
Groot was de verrassing toen we na een extreem warme kerst opeens de vrieskou ingleden en op de tweede schooldag na de vakantie wakker werden met ruiten waar we niet meer doorheen konden kijken. IJzel. En hoe! We konden simpelweg niet meer lopen buiten. De scholen bleven dicht. En de straten veranderden in een openlucht ijsbaan.
Deze keer was het Meis die de ijzers onderbond. Voor de allereerste keer.
En ze bleek niet te stuiten. Erfelijk gezegend met het schaatsvirus. Wat zou je daarvan genieten!
Ik voorzie eindeloos veel nieuwe rondjes. En ik kijk er naar uit.
X