Mijn kinderen weten haarfijn wat doodgaan en begraven inhoudt.
Ze zijn nog maar 5 en 7.
Net als waarschijnlijk iedere andere ouder zou ik ze het liefst in een roze gekleurde wereld willen laten opgroeien. Een paradijs zonder rauwe werkelijkheid. Met suikerspinnen en ijsjes en glijbanen en feestneuzen. Maar het leven ís niet roze en al zijn ze nog zo jong, dat wéten ze al. En dus proberen we dáár weer zo goed mogelijk mee om te gaan. De werkelijkheid niet te verdoezelen, maar te duiden. In hun eigen taal.
Zodat ze begrijpen wat er om hen heen gebeurt, maar er niet totaal van ondersteboven raken.
Deze keer moeten we uitleggen dat poes Broer niet lang meer bij ons kan blijven.
Omdat –ie oud is. Heel oud. En ziek. Het afgelopen jaar werden we dagelijks overspoeld door een onophoudelijk miauwen. Niet zacht en klaaglijk, maar met een verontwaardigde, harde keelklank. Poes kon er niets aan doen: hij hoorde zichzelf niet meer. Klein Meneertje vond het vooral ‘irri’. Ook onze buren waren niet zo gelukkig met zijn klaagliederen. Daarbij klopte het hart van Poes als een bezetene en hield zijn schildklier er zo zijn eigen ideeën op na. De woorden van de dierenarts zijn duidelijk en begrijpelijk.
Het is tijd om Poes te laten gaan.
‘Ik vind het heel zielig voor Poes’, zegt Meis. ‘En jij, Klein Meneertje?’ vragen we onze zevenjarige.
Hij is een binnenvetter. Heeft het liefst z’n dierbaren allemaal bij elkaar ‘op het nest.’ Da’s veilig en vertrouwd. ‘Ik ben er al een beetje aan gewend’, zegt hij dapper.
Om zich vervolgens om te draaien en op z’n laarzen het bos in te lopen om samen met zijn vader een groot gat voor Broer te graven. Vlakbij de vlinderstruik. Naast poes Zus die we daar ruim twee jaar geleden een plekje hebben gegeven. Samen met Meis zoek ik thuis een mooi dekentje en maken we een kistje.
En dan is het vijf uur in de middag en moeten we écht naar de dierenarts. Geen uitstel meer mogelijk.
Al sniffend geef ik de jonge dierenarts een hand. Wat een helse opdracht om zelf te moeten besluiten dat het tijd is om hem te laten gaan. We nemen ons rode hoopje op schoot en binnen een paar minuten zakt hij weg. Hij is overleden.
Eenmaal thuis viert de opwinding hoogtij.
‘Mag ik ‘m zien?’ ‘Kan ik hem aaien?’ ‘Ik kan hem nu best wel kietelen hè? Dat voelt –ie toch niet?’ ‘Kijk, z’n oortjes flapperen!’
En terwijl wij met al onze volwassen kaders onze rode ogen afvegen, telt voor onze kinderen alleen het hier en nu. En da’s een dode poes. Die begraven moet worden. En zo vertrekken we in optocht op onze modderlaarzen richting het bos. Met poes (én tekeningen én een zelfgeknutseld hartje én een knuffeltje) in z’n kistje in onze armen.
Het heeft enorm geregend die middag en dat betekent dat het gat vol gelopen is met water.
‘Ik ga wel even hozen’, klinkt het vol bravoure uit de mond van Klein Meneertje. En daar staat ie. Twee turven hoog. Drie turven flink. Blonde kuif in het tegenlicht van de zon die opeens doorbreekt. We leggen het kistje op de bodem, bedekken het met aarde en blazen dan een hele bos pluizige paardenbloemen over het grafje. Zingen ‘Slaap kindje, slaap’. Zo werkt dat. Begraven. Hebben ze allang geleerd.
‘Gaan we nu weer naar huis? Ik heb het koud’, aldus Meis. ‘Mag ik zo nog even een spelletje doen op je telefoon?’ Da’s Klein Meneertje. Over tot de orde van de dag. Waar leven en dood naast elkaar bestaan en schijnbaar moeiteloos in elkaar overlopen.
Totdat het avond is.
En Klein Meneertje opeens doordrongen raakt van het gemis van zijn vriendje. Tranen met tuiten huilt en niet wil gaan slapen. Ik ga naast hem liggen en aai over z’n schokkende rug. En vertel hem over het poezenparadijs.
Waar Poes Broer en Poes Zus elkaar vast al hebben gevonden…
‘Daar ben je dan, eindelijk! Ik heb hartstikke lang op je gewacht!’
‘Kon niet eerder komen, maar ik ben zo blij om je weer te zien!
‘Ik heb je gemist!’
‘Ik jou ook!’
‘Zal ik een muis voor je vangen?’
‘Kán dat hier?’
Wat denk je! Dit is de poezenhemel. Al wil je er tien!’
‘Oké. Nou, gráág dan!’
‘Kom op, dan gaan we samen. Rennen!’
‘Rennen? Ik ben 140! Mijn poten zijn stram, m’n hart slaat op hol’
‘Ha, let jij maar eens op!’
‘O, en weet je? Hier om de hoek is een slagroomberg!’
‘Een echte?’
‘Du-huh…ik zei het toch: dit is het poezenparadijs! Kom je nou nog?!’
Dat helpt. Een beetje.
Wat een leuk geschreven verhaal! Zelfs over zo’n verdrietig onderwerp. Ik zal eens in jullie archief duiken voor de andere verhalen.
Ha Petra,
Leuk! Schuif maar aan op onze veranda: je bent welkom!
Prachtig, beeldend beschreven. Ik zie jullie zo lopen in het bos met het kistje in jullie handen.
Wat een talent dat je zo mooi kunt (be)schrijven